bestel kaarten

Het verhaal

Stap terug in de tijd naar het Enschede van een eeuw geleden. Twee werelden komen tegenover elkaar te staan en botsen hard; de machtige textielbaronnen en de hardwerkende arbeiders. De baronnen investeren in parken, scholen en woningen, en begrijpen er daarom maar niets van als hun werknemers klagen over lange werkdagen, ongezonde fabrieken en een schamel loon. De spanningen lopen op, en een uitbarsting lijkt onvermijdelijk.

In deze roerige tijd treedt de jonge priester Alphons Ariëns op, die bemiddelaar tussen beiden zal worden. Hij probeert een bloedbad te voorkomen door arm en rijk dichter bij elkaar te brengen en de kloof tussen hen te overbruggen. Maar zullen zijn inspanningen genoeg zijn om de stad te redden?

CHAMPAGNE, OESTERS EN KAVIAAR

De baronnen
Van Heek, Jannink, Ter Kuile, Blijdenstein, Tattersall. Zonder hen zou Enschede nog steeds een dorp met stadsrechten zijn. De textielhoogheden hebben hun imperium generatie na generatie opgebouwd en aan het eind van de negentiende eeuw groeien hun fabrieken als kool. Ze zorgen voor werk en welvaart.

Er komt natuurlijk wel wat kritiek van de arbeiders en hun opruiende voormannen. De fabrikanten zouden zich gedragen als baronnen die vooral bezig zijn om zichzelf te verrijken. Ze wonen op prachtige landgoederen iets buiten de stad, met grote villa’s en fraai aangelegde tuinen. Schuttersveld, Hooge Boekel, Het Stroot, noem maar op. Daarnaast bezitten ze ook nog eens kapitale woningen in de stad, zoals het Huis met de Stoep van Van Heek aan de Oude Markt. Hoge piefen zijn het, die hun mensen uitknijpen en zich wentelen in rijkdom, zeggen hun tegenstanders.

Het klopt dat de fabrikanten nogal met zichzelf bezig zijn. Zo komen huwelijkskandidaten voor hun zoons en dochters altijd uit andere textielfamilies. Zij weten namelijk wat er van hen verwacht wordt. De baronnen voelen zich sterk met elkaar verbonden, zowel privé als zakelijk. Ze zijn de uitvinders van het Twentse stelsel, een systeem waarmee ze proberen elke vorm van onrust in hun fabrieken de kop in te drukken. Wordt er gestaakt in een fabriek, dan gaan alle andere fabrieken in Enschede plat en zitten de arbeiders zonder inkomen. Dat zal de stakers leren!

Volkspark
Maar dat is slechts een deel van de waarheid. Want deze ondernemers hebben wel degelijk hart voor de stad. Ze hebben er met een lobby en investeringen voor gezorgd dat de trein, die eind negentiende eeuw hét vervoermiddel van de toekomst is, een station in Enschede krijgt. Ze hebben verenigingen opgericht voor hun werknemers, zoals muziekkorpsen en schutterijen, zodat ook de gewone man (en vrouw) kan ontspannen.

En wat te denken van het Volkspark van 1874, het eerste van zijn soort in ons land? Bedoeld voor alle arbeiders, die hier hun schaarse vrije uren kunnen doorbrengen. Met een Volksparkgebouw, waar de arbeiderstoneelvereniging haar stukken kan opvoeren. De socialistische voorman Domela Nieuwenhuis is er echter niet welkom. Met hem willen de baronnen niets te maken hebben, want die brengt de arbeiders alleen maar het hoofd op hol. Laat hem maar optreden in donkere kroegen.

Groote Sociëteit
Voor ontspanning ontmoeten de baronnen elkaar graag in de Groote Sociëteit. Dit gebouw van de lokale notabelenclub heeft een openbare volksbibliotheek en een schouwburgzaal met 600 stoelen. En als ze echt onder elkaar willen zijn, gaan ze naar hun eigen fabrikantensociëteit in een clubhuis op een landgoed.

BROOD, BIER en BITTERBALLEN

De arbeiders
Zwoegen moeten ze, de arbeiders van de Enschedese textielfabrieken eind negentiende eeuw. Keihard werken voor een hongerloontje. Twaalf uur per dag, zes dagen per week. En dan ook nog eens in een warme, bedompte fabriek met oorverdovend geklepper van weefgetouwen en spinmachines. Het is er zo lawaaierig dat ze met handen en voeten moeten communiceren.

Als ze een steekje laten vallen, krijgen de arbeiders meteen straf. Dat wil zeggen: korting op hun loon. Elke week is het maar afwachten hoeveel er in hun loonzakje zal zitten. En wat daarin zit, geven de arbeiders meteen uit in de kroeg. Het drankmisbruik is groot, met alle gevolgen voor hun kinderrijke gezinnen, die wonen in kleine, krottige huizen.

Klagen is geen optie als arbeider. Klaag je, dan wordt je ontslagen, en dan ben je je inkomen kwijt. Bij een andere fabriek nemen ze je dan ook niet aan, want wie klaagt of staakt is labiel. Zo hebben de textielbaronnen dat onderling afgesproken. Men kan dus geen kant op.

Het paradijs
De hoop van de arbeiders is gevestigd op de socialistische voorman Domela Nieuwenhuis, de verlosser uit Friesland. Hij komt regelmatig naar Enschede om in volle zalen de arbeiders toe te spreken. Alphons Ariëns, de jonge kapelaan van de Jacobuskerk, ziet dat ook. Hij is het met Domela Nieuwenhuis eens, maar wil niet dat de katholieke arbeiders in het socialistische kamp terechtkomen.

Een eigen organisatie moet dat voorkomen; een vereniging die ontspanning geeft en de leden uit de kroeg houdt. Op 24 november 1889 is de R.K. Arbeidersvereniging Sint Joseph een feit. Elke zondagavond worden er activiteiten voor de ‘geestelijke en culturele verheffing’ van de arbeiders georganiseerd. Het schenken van alcohol is daarbij uiteraard taboe, zo is afgesproken met de uitbater van de kroeg. Het is de opmaat voor de eerste katholieke vakbond in ons land, de R.K. Twentsche Fabrieksarbeidersbond. Die is volgens Ariëns een beter alternatief voor de neutrale Wevers- en Spinnersbond. ‘Wij zijn veel begeriger dan de socialisten. Zij willen een paradijs op aarde, wij willen ook een paradijs in de hemel.’

Concordia
St. Joseph krijgt dankzij de inspanningen van Ariëns een eigen verenigingsgebouw, Tivoli aan de Oldenzaalsestraat. Het wordt al snel te klein. Daarom zorgt de kapelaan met het rode hart voor een nieuw onderkomen: gemeenschapscentrum Concordia aan de Oude Markt. Het wordt in 1902 in gebruik genomen, een jaar na het vertrek van Ariëns uit Enschede.

En dan is er nog Johan Tusveld, een opstandige arbeider van spinnerij Tubantia van Ter Kuile. Hij is ontslagen nadat hij bij de directie zijn beklag heeft gedaan over de belabberde werkomstandigheden in de fabriek. Hij organiseerde in 1890 een grote staking bij de fabrieken van Ter Kuile en Morsman. De burgemeester noemt hem een opruier en lafbek. Logisch, want die is op de hand van de textielbaronnen.